1.
De mannen waren al lang verdwenen. Vier waren het er maar, in plaats van de gebruikelijke zes, zoveel gewicht viel er niet te tillen. Nadat ze de kist hadden laten zakken, had hij hen een knikje gegeven en waren ze vertrokken. Aan de grond genageld keek hij naar de steen, achter het gat in de grond.
Bij aankomst was het druk geweest. Ouderen werden rondgeleid, stevig vastgehaakt in eenarm van zoon of dochter, en alleenstaanden verplaatsten zich schuifelend over de paden, de blik omlaag. Nu, uren later, liep er niemand meer. Hij voelde zijn voeten gloeien. De afgelopen dagen leek de gloed steeds van boven te zijn gekomen, vanuit zijn hoofd, meestal na een mooie gedachte aan haar, maar nu hij hier stond was het andersom en kwam het van beneden, via de fluwelen binnenrand, het vurenhout, de koperen handvaten en de aarde.
Ze lag niet in de kist, dat wist hij. De mannen hadden het geweten. Hij had aan hen gemerkt dat zij het niet gewend waren een lege kist te dragen. Veel te snel was ze opgetild en neergezet, alsof de dragers hun eigen krachten niet hadden gekend. De begrafenisondernemer ,bij aanvang van de dienst ook aanwezig, had daarentegen een blik opgezet alsof het veelvuldig voorkwam, het begraven van mensen zonder mensen. Daar was hij dan ook ondernemer voor.
De plek waar hij nu stond oogde onweerstaanbaar charmant in deze tijd van het jaar. Het waseen oud gedeelte, waar de rechte lijnen van de stenen werden gebroken door kronkelige paadjes. Het lag ook iets hoger dan de andere vakken. Niet alleen de bomen leken er meerruimte te hebben, ook de graven lagen er verder uit elkaar. Hij had het eigenlijk nooit met de begrafenisondernemer over de precieze locatie voor het graf gehad, maar was blij met de keuze die er voor hem gemaakt was.
Nog altijd stond hij recht voor de, onder een paar symbolische scheppen zand, begraven kist.Hij voelde de drang om zich voorover in het gat te laten vallen, en zo voor de laatste keerdicht bij haar te zijn, maar besefte dat hij hiermee onbewust dezelfde denkfout als de dragers maakte. Het was slechts de herinnering aan haar die daar lag, en niet Elvira zelf. Toch voelde hij de aantrekkingskracht van het vurenhout. Er waren teveel overeenkomsten tussen deze ochtend en de ochtend na hun eerste afspraakje.
Uren had hij destijds naar zijn telefoon zitten staren, wachtend op een bericht. Kapotgaand van de vrees dat hij overgeleverd was aan een leven zonder haar, wat hem daarvoor zonder problemen twintig jaar was gelukt. De totale blijdschap vlak na haar, enigszins vlakke, berichtje dat ze het ‘erg leuk’ had gevonden. De twijfel die hem vervolgens had overmeesterd, of ze met ‘erg leuk’ daadwerkelijk ‘erg leuk’ had bedoeld, of dat de woorden alleen in het bericht waren samengebracht om de afwijzing te maskeren. De opwinding na haar volgende bericht en de vaste grond die langzaam onder hem wegsloeg naarmate ze elkaar vaker zagen, in alles leken die dagen op de afgelopen week. Zijn knieën konden zijn gewicht nauwelijks dragen. Natuurlijk had hij nu niet naast zijn telefoon gezeten – zijn telefoon had het merendeel van de tijd uitgestaan – maar het was dezelfde roes die hem had overmeesterd. Nog geen vierentwintig uur na het horen van de zelfdoding van zijn Elfje had hij alle deuren en ramen opengezet en zich onder de douche afgetrokken. Nadat het laatste restje sperma door het doucheputje was gesijpeld, was hij naar de bakker gegaan, had vers brood gehaald en uren stralend aan de ontbijttafel gezeten. Ze had het voor hem gedaan, zoveel was zeker.
Hij liep om het graf heen. De verse aarde stak af tegen de grond rondom de overige graven, waardoor de gedachte niet te onderdrukken viel dat ze zich opnieuw op een plek bevond waar ze niet paste. Toen realiseerde hij zich voor de tweede keer dat ze hier niet echt lag. Waar ze lag of zich bevond, voelde ze zich wel thuis, dat wist hij gewoon. Het graf bestond, net als de daad die eraan voorafgegaan was, alleen voor hem.
Natuurlijk was het er ook voor haar familie en vrienden, maar op de uitnodiging voor de dienst had hij van niemand een reactie gekregen. Van haar ouders had hij het verwacht, van zijn vrienden niet. Of er nog vrienden van de kant van Elfje zouden komen, had hij moeilijk kunnen inschatten. Ze zouden toevallig de rouwadvertentie in de krant hebben moeten zien staan, maar tussen haar spullen had hij geen namen en adressen van hen kunnen vinden om hen een persoonlijke uitnodiging te sturen. Ergens betreurde hij dit, maar aan de andere kant had hij nu wel het moment helemaal voor zich alleen.
Hij keek om zich heen. Een rij bomen, de begraafplaats rondom afschermend van de prozaïsche alledaagsheid, was zojuist voor de zon gedoken. Rijzige silhouetten in een geeloranje canvas, de tussenliggende graven glimmend als gepolijste metaalplaten. Hij wilde weten of er meer mensen dit lichtspel hadden opgemerkt en speurde tussen de stenen naar beweging, de felle kleuren van een jas of het geluid van een schuifel, maar alles bleef stil.
Het schouwspel in de coulissen ging intussen onverminderd verder, de vertanding van puntige boomtoppen en hoekige grafstenen nu bijna zwart, gloeiend als heet wolfraam daar waar zijde lucht raakten. Zou de architect van de begraafplaats de ligging van de stenen speciaal op het lichteffect hebben afgestemd, om de bezoekers die tot het einde van de dag bleven te belonen? Terwijl hij glimlachte bij deze gedachte en speelde met de idee hoe de architect dit berekend zou moeten hebben – met lange meetlinten, zonnewijzers, grote hinkstapsprongen en uitgerolde kaarten met in blauw geïnkte zichtlijnen – zag hij vanuit zijn ooghoek iemand het pad aflopen, vermoedelijk een terreinknecht die hem erop wilde wijzen dat de begraafplaats ging sluiten. Hij richtte zich weer op de paar vierkante meter voor hem en fixeerde zijn blik op de kist, terwijl de persoon langzaam naderde en vlak achter hem halthield. Hij verwachtte een stem, een opmerking, maar er kwam niets.
Na een paar tellen wachten was hij hierdoor zo afgeleid, en bovendien geïrriteerd dat hij zich in deze seconden niet op het tafereel voor hem had kunnen concentreren, dat hij zich met eenruk omdraaide, en recht in de ogen van een vrouw keek. Ze knikte naar hem en wendde haarblik direct daarna naar het graf. Hij daarentegen bleef brutaal kijken en nam alle tijd om haar in zich op te nemen. Veel in haar gezicht was sprekend, levend, maar ook overdreven en zelfs lichtelijk uitgestulpt, alsof de onderdelen met elkaar vochten om de meeste aandacht. Ook haar kleren en schoenen vielen op eenzelfde manier uit de toon. Het waren echter haarwangen waar hij steeds weer met zijn blik naartoe getrokken werd. Hij wist niet dat wangen konden zenden, of überhaupt op zichzelf konden staan. Ze wonnen het in ieder geval van haarogen, die, hoe groot en blauw en rond ze ook waren, naar de achtergrond werden gedrukt en tot een vergeten bijrol waren veroordeeld.
Maar naarmate hij langer keek, veranderde er iets in zijn blik. Het rood in haar gezicht werd minder en de rondingen vlakker. Misschien, zo besefte hij, waren het haar vormen geweest die hem op een bepaalde manier hadden overvallen, maar was hij simpelweg geïntimideerd door iemand die hier, op deze plek, zo laat op de dag, ineens stilzwijgend achter hem stond, en met totale nonchalance langs hem heen naar het schijngraf van zijn lief staarde terwijl hij haar schaamteloos inspecteerde. Nu dit eerste gevoel enigszins ingedaald was en hij een soort blijdschap voelde opkomen dat nog iemand de moeite had genomen om zijn vriendin te begraven, hadden de overdreven elementen zich tegen elkaar weggestreept en kreeg haargezicht ineens wel de balans die hij eerder gemist had, met vrolijkheid en rondheid, alsook ingetogenheid en kalmte, niet in het minst door haar prachtige grijsblonde haren die in een kaarsrechte pony vlak boven haar wenkbrauwen eindigden en als een zorgvuldig tot het laatst bewaard stijlmiddel haar gezicht afkleedden.
Ergens meende hij haar te herkennen van de tijd dat Elfje en hij net samen waren, maar echt zeker wist hij het niet. Ze deed een stap naar voren, totaal niet van haar stuk gebracht doorzijn onderzoekende blik. Tevreden draaide hij zich weer om. Samen keken ze een tijd lang naar het graf, terwijl hij intussen met veel moeite probeerde na te gaan wie zij zou kunnen zijn. Het lukte hem echter niet zijn herinneringen in chronologische volgorde te zetten en hij besloot het voor nu te laten, in de hoop dat het hem later nog te binnen schoot. Zwijgend keken ze naar de steen en de korte levensspanne die erin stond gegraveerd.
‘Het ene moment is ze er, het volgende moment is ze weg,’ zei ze ineens. Uit haar mond klonk het niet als een makkelijk uitgesproken troost, of een willekeurige openingszin voor moeilijke aangelegenheden als deze, maar als zorgvuldig gekozen woorden die meer omvatten dan ze in eerste instantie deden vermoeden en het deden voorkomen dat deze vrouw vlak voor de verdwijning van zijn lief nog dicht bij haar was geweest - wat hem overigens zeer onwaarschijnlijk leek.
‘Ja,’ antwoordde hij, nog enigszins verwonderd over het gezegde, ‘het ene moment was ze er, het volgende moment was er alleen nog de lucht in het appartement.’ Haar uitspraak had precies en vastomlijnd geklonken, alsof er twee tegenpolen waren geweest die elkaar in éénogenblik opgevolgd hadden. Welke uitersten dat waren, naadloos op elkaar aansluitend en tegelijkertijd vertegenwoordigers van twee compleet verschillende werelden, wist hij niet.‘Het ene moment,’ dat moet hun laatste samenzijn in acht jaar en drie maanden zijn geweest.Waarschijnlijk de seconden dat hij haar door de spiegel in de slaapkamer bekeek, terwijl hij zich aankleedde en zij nog lag te slapen. Maar ‘het andere moment?’ Dat hij in een leeg huis thuiskwam natuurlijk. Maar waarom zou dat er naadloos op aan moeten sluiten? Er zat een hele werkdag tussen. Of zou de hele dag ook nog bij het eerste deel horen, omdat hij het toen nog niet wist? De seconde nadat hij bij thuiskomst de deur achter zich dicht had getrokken en in een lege kamer staarde? Of een paar tellen later, toen hij uit haar afwezigheid direct had opgemaakt dat ze verdwenen was. Weer een fractie later, nadat zijn gedachten het woordzelfmoord hadden gespeld, letter voor letter, in kapitaal, met een punt tussen elke letter? En was dat dan bij de eerste letter, of na de laatste punt?
De vrouw naast hem zette plotseling een kleine stap naar rechts en hij voelde dat ze hem zachtjes meetrok. ‘Laten we gaan.’ Even moet ze gedacht hebben dat haar beweging werkte, omdat hij met zijn rechter voet licht uitstapte, maar dit deed hij alleen om zijn lichaam extra stabiliteit te geven. Hij ging nog niet mee en begreep ook niet waarom ze hem zo graag hier weg wilde hebben. Wat haalde ze zich in haar hoofd? Zijn vriendin was zojuist begraven en hij liet zich door niemand meevoeren, behalve wanneer de persoon in kwestie het logo van de begraafplaats op het naambordje op zijn of haar borst droeg. Kwaad wortelde hij zijn voeten in de grond. Hoewel hij haar gezicht niet kon zien en stug naar voren bleef kijken, zag hij de uitstulpingen in haar gezicht weer terugkomen, meer nog dan eerst, groeiend in vorm, kleuren overdaad, als de rijpe appels, peren, kersen en perziken waarmee Arcimboldo zijn beroemde portretten eeuwen geleden samenstelde.
Geen plek op aarde kan zo snel van gedaante verwisselen als een begraafplaats. De lichte duwvan de vrouw had het hele decor een zet gegeven, waarna het zich had aangepast aan zijn nieuwe gemoedstoestand. De bloemen die hij had neergelegd leken te zijn opgenomen door de honderd kleuren grijs die hij plots alleen nog kon waarnemen. De grafsteen, de lucht, het pad, zelfs de bomen waren grijs. Een lichte penseelstreek van tocht trok langs zijn nek en maakte dat hij zijn schouders centimeters diep in zijn kraag verzonk. Het gevoel was weg en hij dacht aan de eerste nacht zonder haar, waarin zijn zelfverzekerdheid over haar daad voor even volledig verdwenen was. Die avond had hij nog de overgebleven kliekjes van de dag ervoor gegeten, en genoten van de laatste maaltijd die ze samen hadden klaargemaakt. Even had hij getwijfeld of hij de tafelvoor twee had moeten dekken, maar zo ver wilde hij niet gaan. Hij dacht aan haar, maar ze was er niet meer. Elk stukje broccoli proefde alsof zij het met de grootste precisie met haarvingers van de steel had afgebroken, elke paddenstoel voelde alsof zij deze aandachtig meteen borstel van zand en aarde had ontdaan. Midden in de nacht was hij wakker geworden, de vervoering verdwenen. Wat restte was een diep gemis, een implosie in zijn buik die al het andere leek op te slokken. Hij had zijn hoofd in het kussen geduwd, om de schreeuw te dempen die in tegengestelde richting vanuit zijn maag langs zijn slokdarm schraapte. Pas de volgende ochtend, met het nieuwe licht, kwam het inzicht. Wat hem had beangstigd was dat hij vanaf dat moment alleen verder moest, maar het was niet zijn eigen gemis dat op de voorgrond diende te staan, maar datgene wat nooit meer zou verdwijnen. Wat zij voor hem had achtergelaten, die vloeibare herinneringen, waren gestold en op een sokkel geplaatst, eensokkel waar hij zo vaak naar kon kijken als hij wilde.
De vrouw bleef naast hem staan, zonder nog iets te zeggen. Het zou allemaal wel, het maakte hem niet uit. Ze begreep in ieder geval dat hij hier voorlopig niet weg zou gaan. Zo stonden ze een tijdje op een begrafenisplechtigheid bestaande uit twee personen. Het was uiteindelijk de terreinknecht die hem bij het invallen van de duisternis naar de uitgang dirigeerde. Zij was even daarvoor net zo snel in het donker opgelost als ze gekomen was.
A Dutch novelle I wrote about a young man left by his girlfriend. Having not even left a note or hint, he's very sure what happened: she left this world, just to eternalize their love, like a final seal of unbreakability. More in love then ever he continues to live his life, but soon enough starts running into resistance of his friends and family. Read the first chapter here or download the first three chapters by clicking the button below.